Willem van Gheyn was geen trompetter meer in het Bossche garnizoen. Na zijn huwelijk met Hermina de Pauw had hij zich aan het einde van de achttiende eeuw aan het Hinthamereinde gevestigd. Daar, vlak bij de Hinthamerpoort, was hij herbergier en logementhouder. Hij betrok een huis waarin eens een viswinkel gevestigd was en daarom 'de stokvis' heette. Hij vond deze naam niet gunstig voor zijn eigen nering, en zocht een nieuwe naam. De gasten in de herberg praatten hier druk over, en praten maakt de kelen dorstig... Kortom, zo lang er nog geen nieuwe naam gevonden was, werd er lustig getapt. Tenslotte, op een avond toen de vrouw van de herbergier afwezig was, kwam een dronken verver uit de St.-Jacobstraat met de oplossing: „Je wijf”, zo zei hij tegen de tapper, „is zo dik en vet als een gans. Ze weegt op de schaal zeker wel driehonderd pond. Dus laat mij een uithangbord maken van een vette gans en de passanten zullen erop afkomen. Iedereen hudt wel van zo'n dikke bout.” Op de gedane keuze werd opnieuw flink gedronken.
De volgende dag kwam Hermina de Pauw achter dit plan. De verver verklapte haar waarom er voor een gans was gekozen. Het gevolg was dat Willem van Gheyn van zijn vrouw een aframmeling kreeg en met een blauw oog het huis verliet. Pas de vogende dag keerde hij terug, hartelijk welkom geheten door Hermina die spijt had van haar daden.
Hermina nam nu het initiatief en ging naar de bekendste Bossche schilder van die tijd: Quirinus van Amelsfoort. Hij moest het uithangbord maken. Hermina was trots op haar eigen familienaam en liet de schilder een afbeelding maken van een pronkende pauw, met een grote staart vol gouden veren.
Vanzelfsprekend viel dat bord op. Bovendien kende iedereen de voorgeschiedenis. Er werd dan ook al snel een schimplied gemaakt, waarin deze hele voorgeschiedenis en hoofdpersonen duidelijk belicht werden.
„ Dat wijf wou geen vette gans aan huis
In haar bovenkamer is het niet pluis Ze wou hebben een pronkend pouwke Om beter te laten roken haar schouwke” En over de herberg zelf werd gezongen:
„Je krijgt daar water-jenever, zuur bier en slechten brandewijn.
Allemaal bogt, het lijkt wel fenijn.” Hermina ging nog eenmaal in de tegenaanval, Zij liet een nieuw gedicht maken dat betrekking had op haar nering. Een lang vers, dat eindigde met de regels:
„In de Pronkende Paauw bij Willem van Gheyn,
zal vriend en vreemdeling steeds welkom zijn!!!” Het ging echter niet goed met de nering en op een dag waren Willem en Hermina met achterlating van schulden in het geniep verdwenen. Vijf jaar later kwam de schilder Quirinus van Amelsfoort in de buurt van Eindhoven. Daar zag hij het door hem geschilderde uithangbord weer terug bij een klompenmaker. Deze had onder de afbeelding van de pauw zelf in kromme letters de tekst aangebracht:
„Hir maekt men klompe voor groot en kleyn,
Voor jonch en out al sonder peyn.” |